Welkom in Louises Wonderland. Vakantie is hier het ordewoord. Louise schrijft voor haar en uw plezier. U bent van harte uitgenodigd om zelf een postkaart-met-verhaal aan Wonderland toe te voegen.

vrijdag 29 augustus 2008

Dialogue interieur

- (Louise tegen zichzelf) En? Hoeveel zijn het er?
- (Telt) 26 (Kijkt wat bedremmeld)
- 26?
- (knikt)
- Dat is amper de helft van hoeveel we er wilden schrijven
- (knikt)
- 50 vakantiesnapshots schrijven gedurende de zomermaanden, dat was toch de bedoeling niet?
- (Knikt) We waren nochtans goed gestart.
- Dat wel, ja, dat wel. En we hebben nog een hoop ideeën.
- Nog een boekje vol
- Wat is er dan fout gelopen?
- Of net goed?
- Hoe bedoel je?
- Ik bedoel: toen we er aan begonnen wilden we overal zijn behalve waar we waren. Dus begonnen we over overal te schrijven.
- En toen?
- En toen was het vakantie en vonden we het heel erg ok waar we waren. En de ideeën waren er nog wel, maar de noodzaak was weg.
- Oh. Om te schrijven?
- Om over elders te schrijven.
- Zo. En wat doen we nu met Wonderland. Sluiten?
- Laten we doen zoals mensen doen met een tweede verblijfplaats.
- Ik heb altijd gedroomd van een tweede verblijfplaats, liefst ergens in het zuiden…
- Precies, wat we doen is: we sluiten het hier af en we leggen de sleutel onder de deurmat.
- ?
- En wie wil mag hier gerust een kijkje komen nemen.
- Dat mag ja. En wij?
- Wij gaan gewoon naar huis.
- Naar ons huis?
- Naar ons huis onder de toren.

maandag 25 augustus 2008

Antonietta

Het kerkhofje ligt links van de weg die langs het klooster van San Angelo in Vico naar de Casa Poppiano leidt. Boven op een heuvel, aan een zandpad, met niets anders in de buurt. Een lap gewijde grond, aan drie zijden manshoog ommuurd. De vierde muur, die met de kapel, ligt in puin. Twintig scheefgezakte grafstenen telt Louise, de laatste dateren uit de jaren veertig.

Tegen de muur rechts van de ingang hangt een gedenkplaat, een eenvoudige grijze steen. Qui fu gelosamente composta… Het epitaaf leest als een roman in de dop:

Hier ligt begraven het liefelijk overschot
Van Antonietta Torconi nei Viciani,
Door de hoogmoedige dood weggerukt van haar geliefden,
Het hart ternauwernood ontsloten
Voor de onzegbare vreugden van het moederschap.
Voor haar, biddend voor haar zaligheid
Heeft haar echtgenoot deze herinnering aan onuitwisbare genegenheid geplaatst
Op 4 november 1901.


Als Louise verder wandelt, over de strada bianca, bedenkt ze dat de wereld er toen in dit heuvelland tussen Florence en Sienna niet veel anders moet hebben uitgezien dan nu. Die paar huizen die er op een heuvel staan, stonden er toen ook. Hoe oud zou Antonietta geweest zijn, vraagt Louise zich af. En zou ze in dit huis hier gewoond hebben?

vrijdag 22 augustus 2008

Bed and breakfast

Dit weekend heeft Louise P. de mevrouw op bezoek die met haar zoon op reis gaat. Ze vertelt over wat er zoal kan gebeuren als je wacht op de bus.


KOSCIÉLNIKI

Het bushokje biedt beschutting tegen de blakende middagzon. Het ruikt er muf naar opwarmend hout, maar de stalen zitbank is netjes. Als ik erop ga zitten raken mijn voeten net de grond. Het is een beetje onhandig, maar ik ga niet zeuren. Het is er te warm voor. Ik stop mijn camera diep in mijn tas, en haal wat brood, dat ik ’s ochtends klaarmaakte, naar boven. Uit het niets duikt een jongeman op, met een sporttas over zijn schouder. Zijn haren zijn halflang, hij heeft een open blik. Ik kan slechts hopen dat hij me niet lastigvalt. Ik neem een tweede hap van mijn boterham als hij me hartelijk smacznego wenst. Ik knik, mijn mond zit vol brood. Hij kijkt me ontwapenend vriendelijk aan. Ik heb niets te vrezen. Als mijn hap is doorgeslikt zeg ik waarheidsgetrouw : przepraszam, nie rozumiem (1).
Hij knikt en plaatst zijn tas op de verharde grond. In gebarentaal maakt hij me duidelijk dat hij dorst heeft en ik meen te begrijpen dat hij wil weten of er in de buurt een drinkplaats is te vinden. Natuurlijk is die er, ik kom er net vandaan. Ik leg hem uit, in het Engels, waar hij woda vindt. Hij knikt dankbaar, maar aarzelt. Met zijn hand wijst hij in de richting van het busuurrooster. Ik begrijp hem! Ik toon hem dat hij nog twintig minuten heeft, ruim voldoende om drank te halen en terug te keren. Op een drafje verdwijnt hij. Zijn sporttas laat hij achter.
Hij staat in een mum van tijd terug voor me en biedt me een cola aan. Ik schud mijn hoofd, toon hem het water dat ik drink. Dan vraagt hij me in een mengeling van Pools, Duits en Frans wat ik in godsnaam in Kosciélniki doe. Hoe kan ik hem dat uitleggen? In een verwarrende mix van Engels, Duits, Frans en Pools maak ik hem duidelijk dat ik de oude 17de eeuwse kerk ben komen opzoeken en de landhuisruïne, net achter de bocht. Hij knikt en schudt meewarig zijn hoofd.
Dan peilt hij naar mijn belangstelling in Kraków. Als ik hem nu vertel dat ik al de derde dag in Nowa Huta rondhang, verklaart hij me gek. Maar ik waag het erop. Wanneer hij met zijn wijsvinger tegen zijn rechterslaap het universele van-lotje-getikt symbool trommelt, glunder ik. Hij schakelt over op mime. Het duurt een poos vooraleer ik doorkrijg dat hij stijfbenig en met een strak voor zijn borst gespannen arm Lenin nabootst. Ik heb gelezen over Lenins standbeeld op de Aleja Roz dat bij de val van het communisme naar beneden werd gehaald. Ik knik. Hij vertelt dat hij zijn leven lang in Huta woont en er nu ook werkt (hij legt laminaatvloeren). Met zijn prille gezinnetje heeft hij intrek genomen in één van de industriële woonblokken waardoor ik mateloos word gefascineerd. Zijn naam is Mickelju, hij is achtentwintig, zijn zoon is twee. In Huta wil ik ’s avonds niet op mijn eentje rondlopen. Ik knik gedwee. We merken in onze drukke conversatie de bus niet op, maar de chauffeur is attent.
We gaan bij elkaar zitten. Onmiddellijk wordt duidelijk dat een Pool niet bij een buitenlander gaat zitten, en al helemaal niet op expressieve wijze met een buitenlander communiceert. We worden aangestaard. Maar Mickelju lapt het aan zijn laars. Zijn woordenstroom is niet te stuiten. Hij kwam eerder in Duitsland, meestal voor voetbalwedstrijden. Hij is handig in gebarentaal en met toevoeging van enkele kernwoorden kan ik perfect volgen wat hij zegt. Ik snap ook dat voetbal hem matig interesseert. Hij houdt van onderweg zijn naar elders. Ik glimlach hem toe. Ik begrijp hem genadig goed.

Nadat we aan het eindpunt de bus uitstappen, maakt Mickelju me duidelijk dat hij een andere richting uit moet. Hij toont me waar ik tram 15 neem en ik knik welwillend. Hij gooit zijn tas over zijn schouder, lacht me breeduit toe en schudt zijn kop, net als Depardieu dat doet. Ik schiet in de lach. Hij aarzelt, komt op me toelopen en neemt mijn hand in de zijne. Het is een koele, verweerde hand. Hij zegt dat hij ons gesprekje leuk heeft gevonden. Ik begrijp voor één keer het Pools feilloos. Have a good life, wens ik hem oprecht toe. Hij draait zich om en loopt van me vandaan, zijn toekomst tegemoet.

(1)Smakelijk
(2)Bedankt, ik begrijp je taal niet
(3)water

Le facteur Cheval

Hij kende de wereld uit een tijdschrift. De postbode die keien in zijn zakken stak en daar zijn eigen paleis mee bouwde. De hele wereld in een bouwwerk. Dat bouwwerk waar eigenlijk de tomaten hadden moeten geplant, of de aubergines, wat maakt het uit. Zo schoon, die drang om iets achter te laten.

Als Louise het Palais Idéal bezoekt, bedenkt ze dat je het gewoon moet doen. Het.

donderdag 21 augustus 2008

Vincent

Vijfendertig mensen hadden een petitie getekend om hem hier te laten interneren. Niet dat hij agressief was. Ze vonden hem een slecht voorbeeld voor hun kinderen.

Er bloeien irissen op de oprijlaan. De olijfbomen voor het gesticht hebben Vincent niet meer gekend. Die van toen sneuvelden tijdens een harde winter.

Honderdvijftig schilderijen maakte hij hier op een jaar tijd. Zou hij, dan, vraagt Louise zich af, toch niet een beetje gelukkig zijn geweest? Hij schilderde de mistral zo goed als de landschappen.

Verderop het Romeinse kuuroord. Stenen zonder orde, paleizen voor een hagedis. Daarachter de alpilles, wit en puntig in een lucht waarvan je het indigo haast kan zien. De cicaden krijsen oorverdovend. Dit zinderen. De blakerende zon. En dan die lichtgeraakte zenuwen.

woensdag 20 augustus 2008

Rugzak

Ze had alles zo netjes ingepakt. De t-shirts op een rolletje – dat kreukt minder– de onderbroekjes en de sokken. Een jeans, een jurk, een short een trui een sjaal de slippers, de sandalen, de stapschoenen een stuk of vijf dingen in een te groot veelvoud. De tandpasta en de shampoo. Zakjes apart voor de vuile was, de natte was. En vooral: alles op zijn plek. Helemaal onderaan de gympen en de wandelschoenen. Dan de dikke trui die ze hoopte niet nodig te hebben, dan de reservehanddoeken. Dan de plastic zakken met kleding. Dan de slaapzak. Dan de sjaal die voor alles goed is. Dan het kleine rugzakje voor als ze de grote ergens kan achterlaten. In het bovenvak: boek, reisgids, papieren. Camera en zonnebril. Notitieboekje. De slaapmat onderaan vastgebonden. In de ene zijzak: toilettas, zaklantaarn en het rolletje wc-papier, netjes in een diepvrieszakje. In de andere zijzak: die dikke trui die ze nergens anders kwijt kan en de regenjas –ook die hoopt ze niet nodig te hebben.

En kijk nu.

Wat rest van het wc-papier zit onder de tandpasta. Ze weet niet meer waar ze haar short moet zoeken. Alle t-shirts ruiken naar zweet en zonnecrème. Haar handdoekenbestand is op, de washandjes ruiken muf. Er is een ezelsoor aan het boek. En overal kleine zakjes –plastic zakjes, papieren zakjes, gescheurde zakjes, dichtgeknoopte zakjes– met onderweg meegegrabbelde souvenirs. Niet meer te dragen, die rugzak. Je gaat door de knieën.

Met heimwee denkt Louise terug aan die keer dat ze door Schotland trok. Eén stel kleren had ze in haar rugzak. De andere had ze aan. Het absolute minimum. Het moest over rotsen en door moerassen gesleurd. Licht reizen is een kunst.

En dus schudt Louise haar rugzak leeg. Ze stalt alles uit in de zon. Keurt, gooit weg, herordent. Zet een en ander in het sop en hangt het aan de wasdraad. Morgen, denkt ze, kan ik weer verder.

zaterdag 9 augustus 2008

Bed & Breakfast

Tijdens het weekend ontvangt Louise een gast in Wonderland. Dit weekend neemt Sim ons mee naar een hoog weiland. Dit is zijn bijdrage:


WORM

Schaduwdampen hullen het huis bij de beek. Augustuszon druipt stroperig van de westelijke wand en vult het dal met licht dat laag bij de grond blijft hangen.
Naar de schaduwflank, naar de kim, naar de scherpe grens van witte hemel en zwarte sparrentoppen. Daar op die rand staan, niet in het één, niet in het ander, net niet vallen, iets staande houden.
De betonnen weg omhoog bedekt met slakken. Schipperen tussen de woekerende wegrand en het bandenspoor van slijm. De groene tunnel van het bospad in. Nauw, manshoog het bladerdak. Grond van oker, klei waarover een dun laagje water stroomt. Laarsranden hakkend, op lemen knieën, omhoog, omhoog.
Op het plateau, niet beklommen maar geworpen, te pletter. Niets dan warm weiland waarin koeien grazen. Niets dan akkers die hun lege voren over de heuvels weven. Geen rand waarop iets zich staande houden kan. Niets dan geademd worden.
Regen stroomt over het gelaat dat zich naar de regen keert, stroomt over de handen die verheffen, stroomt over de betonnen weg die van het plateau in het dal verglijdt, stroomt over de slakken en de worm met zijn lange weg door het bandenspoor van slijm, stroomt in de schaduw van het huis bij de beek, voor het open raam met het tafeltje, een halve meter in het vierkant, niet meer dan een vlak waarop men de inhoud van zijn zakken leegt als men zich uitkleedt voor het slapen gaan.

vrijdag 8 augustus 2008

Petrarca en de nimf van de Vaucluse

Ze gaat er heen zoals alle vorige keren, in de hoop het water te zien, maar ook deze keer, en net als iedereen, weet ze al halverwege het pad dat het er niet zal zijn. Kleine waterstroompjes komen van onder de grote keien en rotsblokken tevoorschijn en bij het dorp zelf vormt zich toch al een flink met weelderige slierten watergroen gevuld riviertje. Maar halverwege het pad of iets verder is er nauwelijks meer dan een bedding van grote, ruwe rotsblokken. Toch loopt iedereen het pad tot het einde en niemand is echt teleurgesteld. Bij de overhangende rots, daar waar tegen de rotswand een vijgenboom groeit die naar men zegt maar eenmaal per jaar kan drinken, gaapt de navel van de aarde. Je moet al over de rotsblokken klauteren, voorbij het bord dat in vijf talen waarschuwt hoe gevaarlijk dat is, om in de put het donkere water te zien.

Er zijn momenten dat er van die plek en de rotsblokken niets te bespeuren valt. Dan wordt uit die gapende kloof het water met woest en kolkend geweld omhoog gestuwd. Er woont, zo wordt verteld, in die grot met zijn water als vloeibaar kristal een nimf en er is een wei met bovenaards mooie bloemen. Daar liggen zeven diamanten en telkens wanneer de nimf zo’n diamant optilt, welt er een nieuwe waterstroom op. Pas als ze alle diamanten heeft gelicht, komt het water tot bij de vijgenboom die eens in het jaar kan drinken.

Nog steeds heeft de bron haar geheimen niet prijsgegeven, bedenkt Louise tevreden als ze terugwandelt. Talrijke expedities werden al ondernomen om haar diepte te peilen. Mannen daalden er op gevaar van eigen leven in af, de beroemde kapitein Cousteau onderzocht haar met van camera’s voorziene duikrobots. Ze daalden dieper en dieper, ze doken bijna zo diep als de rotsen rond de bron hoog zijn, maar ook zij geraakten niet tot bij de bodem. Maar wat was die bewegende schim, die de duikers in de duistere diepte van de bron hadden gezien?

Neen, de bron geeft haar geheimen niet prijs. Er zijn plekken waar de natuur zo krachtig is dat ze de mens ondanks alles overwint. Zelfs hier, denkt Louise, terwijl ze langsheen de kraampjes en souvenirshops, de terrassen met de somptueuze ijscoupes, de herrie en het volk loopt. Zelfs hier weet de plek haar kracht te bewaren.

Even later drinkt Louise thee op een eilandje in de rivier. In deze tuin was het dat Petrarca, die melancholische balling, de eenzaamheid kwam zoeken, dat hij de laurierbomen plantte, dat hij de sonnetten schreef voor zijn Laura, de meest Onbereikbare aller Geliefden. De bron, denkt Louise, en de hoofse liefde, al die mooie onbereikbaarheid. Er zijn, weet Louise nu, liefdes die, als vriendschappen vermomd, altijd flonkerende diamanten blijven, altijd de diamanten die niet worden opgetild. Tussen hier en wat onbereikbaar is, ligt zo machtig veel ruimte. De ruimte waar de dichters wonen.

woensdag 6 augustus 2008

Fietskont

Stel: je bent Louise P. en je houdt Wonderland open. Je hebt jezelf voorgenomen om elke zomerdag een vakantieherinnering op te halen, een kwestie van de zon in huis te halen, ook al ga je dit jaar niet op reis.
En dan plots, zonder dat je het goed besefte, is het vakantie en schijnt de zon. In je herinnering zit je ergens in de Provence, en je wil net een lang stuk schrijven over de mysteries van de Vaucluse en Petrarca en zijn Laura. En er is ook nog die herinnering aan waar Vincent woonde en waar de lucht zo hevig tegen de puntige Alpilles afsteekt dat het haast lijkt of je het indigo kan zien. Er is de Luberon die als een dier uit de oertijd slaapt in de vlakte. Er zijn tal van prachtige dingen te vertellen over waar je in herinnering vertoeft.
En er is dat fantastische fietsknooppuntennetwerk dat je net hebt ontdekt en de heuvels van het Hageland –zowaar, je merkt nu pas dat je ook in het echt in een heuvelig gebied woont. En de zon brandt en de lucht is Provençaals warm en daar zit je dan: schrijven of fietsen?

Nu, wie Louise een beetje kent, weet wat er dan gebeurt. Ze is niet zo goed in afspraken met zichzelf. Ze is vooral heel erg snel te verleiden, en ze is zelfs heel erg goed in het zichzelf verleiden tot andere dingen dan degene die ze zich heeft voorgenomen. Dus laadt Louise wat bagage op haar fiets, sleurt Ottokar en Prinsje T. mee in haar enthousiasme en weg zijn ze, de heuvels van het Hageland in.

Nu heeft Louise P. een beurse poep en zonverbrande dijen, op haar armen tekenen zich lijnen af waar de mouwen van haar T-shirt ophielden. Er staat een rode cirkel op haar decolleté en in haar hoofd vechten de Koningin van Montaigu en de Fee van de Vaucluse: ik wil eerst –néén ík wil eerst geschreven worden. Tuinkabouters krijgen het aan de stok met een everzwijn, Petrarca struint mopperend door de abdij van Averbode, appelsap uit Vissenaken en een stevige Das uit Hoegaarden proberen een Chateauneuf du Pape de loef af te steken. Het is nogal een kabaal in Louises hoofd en in Wonderland blijft het stil. Iemand schreef eens dat een writers block niets anders is dan een tevéél aan dingen die geschreven willen worden. Louise vond dat tot nu toe maar een gek idee, maar kijk ze eens dringen aan de poort van haar Wonderland en niemand geraakt er door.

vrijdag 1 augustus 2008

Bed & Breakfast

Dit weekend-na-een-hete-week is Ria te gast in Louise's Bed and Breakfast. Ze woonde een tijdje in de Verenigde Staten. Hier schrijft ze er een herinnering aan neer.

Squam

“We gaan dit jaar naar Squam," kondigde mijn ex aan. Zelfs na al die jaren raakte het tot mijn verbazing, pang, een gevoelige snaar.
Squam Lake in New Hampshire, twee zomers lang mijn toevlucht.
Squam had immers alles wat Philadelphia, die heksenketel, niet had: ruimte, verlatenheid, koelte, en stilte, enkel doorbroken door vogelzang, het ruisen van de wind door de hoge bomen, geplons van een vis in het meer, en de allesdoordringende schreeuw van de loon.
In de vroege ochtend glom het meer rimpelloos in de zon. Het beste moment van de dag om je poedelnaakt van het dok in het frisse water te laten zakken (´sneaky diving` zei ik keer op keer, vergetend dat het ´skinny dipping` heet, zal wel mijn katholieke achtergrond zijn).
Daarna de kano in, de regelmaat van de peddels als een mantra. Enkel water, lucht en zon.
Tot de inham van een baai of eiland lonkte. Grote, gladde stenen, voorverwarmd door de zon. Traag uit de kleren, enkel ons en eros.
De terugkeer naar de grootstad kwam bruut. Ruw ontwaken uit de oerzee.